Vlaamse Tafeltennisliga

Volg ons op FacebookMijn VTTL account

Interview Technisch Directeur Topsport Pieter Geerts

Sinds januari heeft de VTTL een nieuwe kapitein aan het roer van haar topsportstructuur met Pieter Geerts. Pieter, de kersverse Technisch Directeur Topsport, is al zo’n twintig jaren actief als trainer in het Vlaamse tafeltennislandschap. “Als we de nodige resultaten willen behalen, moeten we allemaal onze schouders onder het topsportproject zetten. Wat niet genoeg mensen beseffen, is dat de impact van onze topsportstructuur op de rest van de federatie groter is dan gedacht, zowel positief als negatief.”

Pieter Geerts begon met tafeltennis op tienjarige leeftijd in TTK Merksplas. Daar bleef hij ook voor het gros van zijn speelcarrière actief, naast kortere verblijven in Ekeren, Gierle en Turnhout. Met een hoogste klassement van B2 speelde Pieter zo hoog als in de tweede afdeling van de Belgische competitie. Hoewel al twee decennia ervaring als trainer onder de riem, is hij pas in de laatste 12 jaar effectief trainer en coach als beroep. Verder richtte Pieter in 2019 TT Kempen op, het huidige TT Touché. Dat is een trainingscentrum dat vooral dient om ambitieuze spelers extra kansen te bieden om zich verder te ontwikkelen. Pieter is getrouwd met Klara en samen hebben ze een zoon Mil, ook tafeltennisser, en een dochtertje Pia.

Waar ontstond het idee om voor de positie van Technisch Directeur Topsport (TDT) te solliciteren?

Ik was al jarenlang van plan om voor die positie te gaan als ze zou vrijkomen, omdat het me een logische volgende stap leek binnen de VTTL. Ik was namelijk al U12-coördinator, provinciale jeugdtrainer van Antwerpen en trainer aan de topsportschool in Leuven. Die ervaringen zorgden en zorgen ervoor dat ik tussen de mensen sta. Ik heb bijgevolg een goede relatie met de spelers van de VTTL-selectie en hun ouders, maar ook met de bestuursleden van onze federatie. Ik zie mezelf dan ook als de geschikte persoon om die actoren samen te brengen en op één lijn te krijgen. Het is ook enkel als geheel dat we de nodige resultaten kunnen behalen, wat ik merkte bij de uitbouw van TT Touché. Het was cruciaal om afspraken te maken met internaten en scholen zodat spelers ook konden deelnemen aan groepstrainingen tijdens de schooluren. Overal waar het kan, moeten we de krachten bundelen. Bij de VTTL is dat niet anders en dat hoop ik te kunnen faciliteren als TDT.

Wat zijn jouw doelstellingen als TDT?

Een sterker en breder geheel creëren van tafeltennis in Vlaanderen op hoog niveau, maar bovenal heb ik het doel om onze topsportwerking te redden. We moeten het niet onder stoelen of banken steken: we staan onder grote financiële druk van Sport Vlaanderen. Ze hebben ons tot het einde van het seizoen 2025-2026 gegeven om de nodige resultaten te behalen (lees: consistent top 8 in de wereld en/of top 4 in Europa bij de volwassenen of de leeftijdsreeksen), zonder dat extra jeugdspelers mogen instromen. Als we dat willen verwezenlijken, moeten we allemaal onze schouders onder dat project zetten en kijken welke fouten we in het verleden maakten. Dan denk ik vooral aan de seniorwerking, want bij de jeugd boekten we historisch gezien heel goede resultaten met een kleine groep. Bij de overstap van junior naar senior, hoe groot dan ook, ‘verliezen’ we echter de meeste spelers. En dat is een tergend probleem, maar niet enkel voor topsport. Wat niet genoeg mensen beseffen, is dat het succes van onze topsportstructuur een grote financiële en structurele impact heeft op de rest van de federatie; zowel positief als negatief.

Wat bedoel je ‘zowel positief als negatief’?

Onze federatie is intern sterk verbonden: als topsport minder of geen middelen krijgt, vallen er ook veel kansen weg om steunverlening buiten topsport te bieden. Daarom: resultaten zijn nodig. En die willen we op korte termijn behalen of benaderen, maar vooral willen we het geheel verbreden zodat we op lange termijn dat systematisch kunnen doen.

Is er bij die ‘resultaten’ een voorkeur voor het ene tornooi boven het andere?

Nee, zowel Europese kampioenschappen als wereldkampioenschappen, andere tornooien op het circuit … Ze zijn allemaal van cruciaal belang.

De topsportstructuur die je nu overneemt, bestaat natuurlijk al langer dan vandaag. Waarin staat ze sterk in haar schoenen?

Ik denk dat we als federatie trots mogen zijn op het feit dat we een uitgebouwde topsportwerking an sich hebben. De omkadering op vlak van training, school en internaat zit zeker goed voor onze jeugdtopsporters. Ook met de internationaal gerenommeerde trainer Leo Amizic hebben we veel ervaring in onze mars. Als ik de U12-structuur en het stage- en selectieproces van de VTTL bekijk, vind ik dat we ook daar sterk staan. Natuurlijk moeten we evalueren waar nodig, maar we kunnen zeker op heel wat zaken voortbouwen.

Waar zie je meer specifiek de identiteit van jouw voorganger Tom Dieussaert doorschijnen?

Tom wist een hoger niveau van professionaliteit in te voeren binnen de topsportwerking. Dan denk ik vooral aan de uitgestippelde evolutie van onze topsporters naar de wereldtop, of de sportwetenschappelijke omkadering. Waar ik wel sterk verschil van Toms filosofie, is dat ik heilig overtuigd ben dat topsport pas kan functioneren als er een breed geheel aan de basis van ligt. Die overtuiging droeg ik al met me mee als U12-coördinator: het is niet mogelijk om enkel een drietal spelers vorm te geven. Want wat als je met uitvallers of pechvogels zit? We hebben altijd al weinig spelers gehad die aan de selectienormen voldeden… Natuurlijk moeten we onze middelen juist inzetten zoals Sport Vlaanderen ons voorschrijft. Alleen mogen we daarbij de algemene werking niet loslaten.

Hoe zou je je dat dan inbeelden?

Als een piramidemodel, waarbij elke laag naar boven kijkt en elkaar uitdaagt om het niveau hoger te tillen. Dat is vooral een langetermijnvisie, maar natuurlijk hopen we daar op korte termijn al de resultaten van te zien.

Waar bevindt zich dan het grootste pijnpunt dat de VTTL momenteel nog belet om die doelen te bereiken?

We moeten vooral beleidsmatig ervoor zorgen dat iedereen ‘in eigen hert kijkt’: spelers, clubs, provincies, ouders, noem maar op. Zorg ik ervoor dat mijn zoon of dochter genoeg uren traint om de top te bereiken? Bieden we als clubs genoeg trainingsuren aan? Ondersteunen we als provincies de clubs genoeg om extra trainingen aan te kunnen bieden? Het doorgaande clubaanbod van twee of drie wekelijkse trainingen staat in schil contrast met dat in tafeltennisnaties zoals Duitsland. Daar hoef je niet eens bij de nationale trainingscentra aan te kloppen om zo’n zes of zeven keer per week te trainen. Er zijn wel enkele opkomende professionele trainingscentra bij ons, maar die moeten ook blijven ontwikkelen. We moeten dus als federatie veel actoren sensibiliseren zodat ze mee de vraag stellen: “Wat kan ik doen om het niveau te verhogen”? Enkel zo kunnen we ervoor zorgen dat we de sport meer doen leven en, bot gezegd, dat we de topsportschool redden.

En is er een bepaalde lichting die daarbij/daarin het voortouw kan nemen?

Je kunt wel stellen dat generatie geboren in 2014 tot 2016 een bredere lichting is die sterker in haar schoenen staat. Onze verwachtingen bij hen liggen toch iets hoger dan andere leeftijden. Al zijn die andere spelers natuurlijk niet te verwaarlozen. Dat gezegd zijnde, wil ik niet te veel mijn pijlen op een bepaalde lichting of spelersgroep richten. Meevaren op hun succes, of het succes van eender wie, om dan pas onze werking te versterken omdat er extra middelen zouden vrijkomen, daar doe ik niet aan mee. Er moet een sterke werking zijn die spelers resultaten doet behalen, niet omgekeerd. Enkel dan kunnen we een financieel haalbare topsportwerking onderhouden bij zowel de jeugd als bij onze twee nationale ploegen. Vooral bij de dameswerking is dat momenteel een probleem.

Over nationale ploegen gesproken: hoe vlot de samenwerking met de Franstalige vleugel (AFTT)?

Best aardig. Zowel wij als de AFTT kijken niet enkel naar het eigen sportieve verhaal, maar ook naar het globale Belgische verhaal om mooie stappen te zetten richting de toekomst. Zo proberen we geregeld gezamenlijke trainingen en overlegmomenten in te lassen. De nationale ploegen zijn daarin van cruciaal belang. We proberen een voorbeeld te maken van de werking rond de mannenploeg, die momenteel vooral door Waalse spelers gedragen wordt. Zij weten wanneer er gezamenlijke stages of trainingsmomenten zijn om zich als team voor te bereiden op landencompetities. Bij de vrouwen moeten we eerlijk zijn en zeggen dat dat momenteel jammer genoeg niet het geval is. Daarnaast maakt de politieke opbouw van België het er niet makkelijker op, maar we moeten toch proberen groeien naar die overkoepelende werking voor de nationale damesploeg.

Hoe verliepen de eerste maanden? Ben je al tevreden met bepaalde evoluties?

Ik kan het in één woord samenvatten: druk. Het is een drukke job met veel druk van buitenaf die zowel ik als de spelers voelen. Ik ben trouwens nog halftijds in dienst als trainer in de Leuvense topsportschool, omdat Sport Vlaanderen besloot om het budget voor de TDT vijftig procent terug te schroeven. Ik moet dus veel administratieve taken op orde brengen, maar daarnaast nog in de zaal staan. Soms ga ik ook een week mee op tornooi met de spelers, maar dan blijft al het andere werk wel een week lang liggen. Combineer dat met een gezin waar je zo veel mogelijk bij wilt zijn, en dan komen er wat twijfels op. Maar die twijfels heb ik ondertussen weten omzetten in extra motivatie om ons project te doen slagen.

Interview door Olav Kosolosky

 


LOGO SPORT VLAANDEREN